Bij de fietsenmaker is maar één wachtende voor me en dus ben ik al snel aan de beurt. Het is een kleine winkel en meestal is alleen de eigenaar aan het werk. Het voordeel daarvan is dat hij goedkoper is dan zijn concurrenten. Personeel zal wel duur zijn. Het nadeel is dat veel mensen dit voordeel kennen en daarom is het meestal druk.
Het maken van een fiets duurt normaal gesproken zeven dagen. Ik heb inderdaad een week gewacht en de man moet een paar ‘opknappertjes’ aan de kant zetten voordat hij mijn stalen ros tevoorschijn kan toveren. Nadat ik heb afgerekend, loop ik met mijn fiets in de hand de zaak uit. Zestig euro armer maar een fiets met werkende verlichting en een algehele ‘nakijkbeurt’ rijker. Ik stap op en ik trap vijf slagen. Krak.
Krak? Mijn ketting ligt eraf. Normaal gesproken leg ik die er zo weer op maar ik zie dat het tandwiel achter krom is. Verdomme, denk ik, die vent heeft mijn fiets toch een nakijkbeurt gegeven? Dan moet hij een euvel als dit toch zijn tegenkomen? Met gespannen nekspieren en gefronste wenkbrauwen loop ik de zaak in.
“Oh ja,” zegt hij droogjes als ik de stand van zaken aan hem uitleg,” daar heb ik de fiets niet voor gemaakt. Ik wil het graag voor je fixen maar dan moet jij je fiets wel weer een week hier laten staan.” De woorden van die lange slungel, hij is zeker een kop groter dan ik, voelen aan als een dolksteek in mijn rug. Toch antwoord ik; “Ja, dat moet dan maar, het is goed.” Met de pest in mijn lijf wandel ik weer naar huis en die avond ga ik al heel vroeg slapen.
De dag komt dat ik mijn fiets weer kan ophalen en ik betaal de beste man. Op weg naar huis ben ik oprecht blij met mijn fiets. Ik vind dat een genot, zo’n perfect geratel. Een fiets die heerlijk spint als een blije kat. Het tevreden geluid wordt echter plotseling onderbroken wordt door een luide ‘krak’. Krak? Krak? Vanuit het niets zitten mijn pedalen muurvast en met geen mogelijkheid kan ik mijn benen nog voor of achteruit bewegen.
Ongelooflijk, wat nou weer? Als ik ergens geen zin in heb is het om weer terug te gaan naar de fietsenmaker. Ik ben bijna thuis en met de fiets in mijn hand loop ik de laatste meters tot aan de tuindeur, die ik met veel geweld opengooi. Tot op het bot geïrriteerd, wil ik met de fiets door het huis naar de auto. Op het moment dat ik naar binnenstap, ramt een pedaal tegen de deurpost en vervolgens ramt het andere pedaal tegen mijn achillespees. “Verdomme,” schreeuw ik. Krijg de pleuris. Ik heb zin om de fiets boven mijn hoofd te tillen en door het raam naar buiten te smijten. Gelukkig blijf ik enigszins bij zinnen en zonder extra schade te veroorzaken, krijg ik de fiets achterin de auto.
“Ja maar,” zegt de lange slungel aan de balie, “wat betreft dit defect heb ik de fiets niet gerepareerd. Dit heeft niks met de uitgevoerde reparatie te maken. Ik kan het voor u oplossen maar dan moet u de fiets hier laten staan en ik zal u bellen wanneer hij klaar is.” Krijg de tering. What the fuck. Ben je helemaal besodemieterd. Ik ram die fiets door je strot. Never, nooit, nee, klinkt het binnenin me.
“Dat is goed,” zeg ik.
Ondertussen voelt het alsof er een grote steen op mijn maag ligt en mijn nek voelt enorm gespannen. Het kan toch niet waar zijn dat hij zelf gelooft wat hij zegt? Hij liegt dat hij barst. Ik kom hier in ieder geval nooit meer. Op het moment dat de schuifdeuren weer beleefd voor mij opengaan, wordt de steen op mijn maag nog zwaarder.
“Tom,” hoor ik in mijn hoofd, “dit kan je echt niet over je heen laten gaan. Je kan het niet maken om nu weg te lopen. Je moet hier wat van zeggen.”
“Ach, die man doet toch ook zijn best,” zegt een andere stem, “het is erg vervelend voor hem als ik zijn werk afkeur. Laat maar joh.”
De gedachtestromen botsen met een enorme snelheid op elkaar. Er vormt zich een stofwolk en normaal gesproken zou ik handelen in ‘gewoontegedrag’. Naar huis gaan. Waarom het nu anders is, weet ik niet maar ik besluit om gehoor te geven aan de steen op mijn maag. Ik ga er wat van zeggen. Met elke stap dat ik dichterbij de man kom, gilt de tweede stem luider; “Het is zo zielig voor die man. Tom, dit kan je echt niet maken.”
Misschien kan ik me toch maar beter omdraaien en weglopen?
Precies op dat moment klinkt vanachter de balie: “Wat kan ik voor je doen?”
En dan gebeurt wat elke cel in mijn lichaam vreest. Ik spreek uit wat ik werkelijk denk. “Ik wil toch zeggen dat deze hele situatie voor mijn gevoel niet klopt.” Ik heb nog niet bedacht wat ik verder wil zeggen maar de man neemt het gesprek over.
“Weet je, je hebt nog gelijk ook. Als je hier even wilt wachten dan maak ik je fiets nu direct en je hoeft niet te betalen. Sorry voor het ongemak.” Blijkbaar verwacht hij niet eens een antwoord want hij draait zich om en hij gaat aan de slag. Wat verbouwereerd en met een mix van blijdschap, schuldgevoelens, trots en schaamte bekijk ik de te koop staande fietsen. Ondertussen vraag ik me af of ik het die vent heel moeilijk maak? Zou hij in de knoop komen met zijn dagschema?
“Gefixt,” klinkt het onverwacht snel, “hier is uw fiets.”
Met mijn fraaie, zwarte sportfiets in de hand komt Lange Jan, die vast geen Jan heet aangezien de winkel ‘Fiets van Piet’ heet, me tegemoet. “Bedankt voor je geduld en mijn excuus dat de reparatie niet direct goed is gedaan.”
“Hopelijk niet snel tot ziens,” grap ik, met een grote kern van waarheid als ik mijn fiets overneem. Piet verzekert me dat dit ook vast niet het geval zal zijn.
“Goede middag,” zegt hij nog vriendelijk als ik de winkel uitstap.
Al even beleefd zeggen twee ‘patathappers’ op het terras van de Snackbar aan de overkant me gedag wanneer ik mijn fiets in de auto wil inladen. Plotseling vallen de grote letters boven de voordeur van de snackbar me op; ‘Friet van Piet’. Ik draai me om en kijk naar de fietsenmaker. Ja, het staat er echt; ‘Fiets van Piet.’ Ik wil weer verdergaan met het inladen van mijn fiets als de voordeur van het café me opvalt. Bier van Piet. Met een grote glimlach op mijn gezicht vraag ik me af wat dit betekent. Is Piet een en dezelfde man die een soort van Monopolie heeft op bijna alle winkels in de straat of heten alle afzonderlijke eigenaren Piet en hebben ze deze naamgeving onderling afgesproken? Terwijl ik wegrijd zwaai ik nog even naar de twee mannen op het terras die ook frikadellenvreters en kipcornkouwers blijken te zijn. Ik moet om mezelf lachen als ik bedenk dat Piet hier ook een striptent moet openen. Tiet van Piet. En doe dan ook maar een karaokezaak; Lied van Piet. De straat uitrijdend en nog steeds lachend om alle woordgrapjes die zich blijven aandienen, overstemt plotseling één gedachte alle anderen.
Tom, je moet jezelf nooit meer kleinmaken.
Waarom weet ik niet maar al mijn aandacht wordt getrokken naar die ene gedachte en helemaal op het moment dat hij in de ‘ik’ vorm nogmaals klinkt.
Ik moet mezelf nooit meer kleinmaken.
Vanaf dat moment heb ik geen idee wat er met me gebeurt. Gelukkig rij ik op dat moment net het centrum van het dorp uit en ik kan de auto in de graskant parkeren want alles is veranderd. Mijn waarneming lijkt compleet anders. De bloemen langs de kant van de weg zijn prachtiger van kleur dan ik ze ooit heb gezien. Bloemen zijn me tot dat moment eerlijk gezegd nooit opgevallen. Misschien dat ik soms hooguit vijf seconden naar een bloemenperkje heb gekeken maar zeker niet meer dan dat. Nu kan ik mijn ogen niet van ze afhouden. Het is net alsof ik ze allemaal persoonlijk ken. Ik voel me daarnaast volledig verbonden met de blauwe lucht waarin een paar witte wolkjes voorbij glijden. Alles wat ik zie voelt zo bekend. Aan de andere kant is het alsof ik de bloemen en de lucht voor het eerst zie. In ieder geval door deze ogen. De schoonheid raakt me zo dat tranen over mijn wangen rollen. Omdat de motor van de auto aanstaat, speelt de radio zijn deuntje af. Het is alsof ik de muziek met mijn volledige lichaam ben. Ik hoor het niet alleen met mijn oren, ik voel het en ik ben het helemaal. Ik zet de motor uit en ik stap naar buiten. Ik ervaar hetzelfde met de geur van het gras. Het is niet enkel mijn neus die ervan geniet, het is alles van mij. Mijn hele wezen is één met het gras, de bloemen en de lucht. Het gevoel van verbinding is intens en gelukzaliger dan ik ooit heb ervaren. Ik herken mezelf in alles. Ik ben alles. Een glimlach is niet van mijn gezicht te slaan en een enkele traan blijft over mijn wangen rollen.
Dan komt een gedachte op en die vertelt me dat voorbijrijdende automobilisten vast vreemd naar me zullen kijken. Heeft die gozer drugs gebruikt ofzo? Ik probeer om niet met die gedachte mee te gaan want deze heerlijke ervaring hoeft van mij nooit meer op te houden. Toch loop ik weer terug naar de auto en op het moment dat ik ga zitten, zakt de intense belevenis weer af. Met mijn beide handen op het stuur geniet ik nog even na en ik vraag me af wat zich zojuist heeft afgespeeld?
En dat alles door; Ik moet mezelf nooit meer kleinmaken?
Geef commentaar